De onderwijs-CAO’s die in 2018 afgesloten zijn, bevatten onder meer twee maatregelen die onze koopkracht zullen versterken. We zullen dat niet alleen merken aan ons salaris, maar ook aan ons pensioen.
Salarisverhoging van 1,1 procent
De salarissen van het personeel zullen op 1 januari 2021 verhoogd worden met 1,1 procent ten opzichte van het salaris van augustus 2018. Omdat ons salaris in oktober 2018 al met 0,3 procent gestegen was, hebben we in januari 2021 slechts 0,8 procent extra gekregen.
Hieronder geven we een paar voorbeelden. Het gaat telkens om gehuwde tweeverdieners die geen kinderen ten laste hebben. Zij werken voltijds. Hun statutaire toestand (tijdelijk of benoemd) en geldelijke anciënnteit zijn tussen haakjes vermeld.
netto salaris tot 31/12/2020 | netto salaris vanaf 1/1/2021 | |
kleuteronderwijzer (vast benoemd – 8 jaar) |
2040,81 euro | 2055,17 euro |
maatschappelijk werker CLB (vast benoemd – 23 jaar ) |
2541,87 euro | 2556,69 euro |
leraar (master) (vast benoemd – 18 jaar) |
2829,89 euro | 2847,97 euro |
leraar (master) (tijdelijk – 11 jaar) |
2546,03 euro | 2560,95 euro |
De personeelsleden in deze voorbeelden gaan er dus iedere maand tussen de 15 en 20 euro op vooruit.
Voor het personeel van de universiteiten is de aanpassing ook in twee stappen verlopen, eerst onder de vorm van een verhoging van de ecocheques (1 september 2018 ) en nu door een verhoging van de ecocheques gecombineerd met een verhoging van de eindejaarstoelage.
Extra ‘trap’ in salarisschaal na 36 jaar
In deze CAO’s werd ook afgesproken dat in de salarisschalen een extra ‘trap’ komt na 36 jaar geldelijke anciënniteit. In de huidige salarisschalen stijgt het salaris om de twee jaar, meestal tot de geldelijke anciënniteit 25 of 27 jaar bedraagt, afhankelijk van de salarisschaal. Door deze aanpassing zullen personeelsleden in het onderwijs op 36 jaar geldelijke anciënniteit ook nog een verhoging krijgen.
Hieronder geven we een twee voorbeelden. Het gaat telkens om gehuwde tweeverdieners die geen kinderen ten laste hebben. Zij zijn vast benoemd en werken voltijds.
netto salaris na 27 jaar | netto salaris na 36 jaar | |
onderwijzer | 2678,53 euro | 2735,70 euro |
leraar (master) | 3165,63 euro | 3249,05 euro |
Beter voor het pensioen
Deze extra loontrap betekent niet alleen dat we er onmiddellijk op vooruit gaan door de verhoging van hun salaris, maar ook dat we op termijn een beter pensioen hebben. Het pensioenbedrag wordt immers berekend op basis van het referentiesalaris. Als je geboren bent vóór 1 januari 1962, dan wordt je referentiesalaris berekend aan de hand van het gemiddelde salaris van de laatste 5 jaar. Als je geboren bent op of na die datum, dan neemt men de laatste 10 jaren.
Als je tot de eerste groep behoort, dan is de kans groot dat je referentiesalaris gelijk is aan je laatste salaris (zie hieronder, voorbeeld 1). Als je tot de tweede groep behoort, dan zal je referentiesalaris voor een deel bepaald worden door je laatste salaris (‘trap’ van 36 jaar) en voor een deel door je salaris van voor die ‘trap’ (voorbeeld 2).
We geven hieronder twee voorbeelden, een van een onderwijzer geboren vóór 1 januari 1962 en een van een onderwijzer geboren op of na 1 januari 1962. In beide gevallen gaat onze onderwijzer op pensioen na 41 dienstjaren. Dat betekent dat zijn pensioen 75 procent van zijn referentiewedde bedraagt. Zijn salarisschaal is 148. Na 27 jaar anciënniteit is zijn brutosalaris 4396,46 euro, na 36 jaar 4531,48 euro.
Als de onderwijzer geboren is vóór 1 januari 1962 en het referentiesalaris dus berekend wordt op basis van de laatste 5 jaren voor het pensioen, dan is dit zijn pensioen:
zonder ‘trap’ op 36 jaar | met ‘trap’ op 36 jaar | |
Bruto | 3323,64 euro | 3425,98 euro |
Sociale bijdrage (-3,55%) | -117,99 euro | -121,62 euro |
Begrafenisvergoeding (-0,5%) | -16,62 euro | -17,13 euro |
Bruto belastbaar | 3189,03 euro | 3287,23 euro |
Bedrijfsvoorheffing | -969,26 euro | -1026,84 euro |
Netto | 2219,77 euro | 2260,39 euro |
Die extra ‘trap’ levert – in dit voorbeeld – ongeveer 40 euro extra pensioen op.
Als de onderwijzer geboren is op of na 1 januari 1962, dan wordt het referentiesalaris berekend op basis van de laatste 10 jaren voor het pensioen. Als hij 41 jaar dienstanciënneit heeft, dan is zijn referentiesalaris voor de ene helft gebaseerd op de geldelijke anciënniteit na 27 jaar (4396,46 euro) en voor de andere helft op de geldelijke anciënniteit na 36 jaar (4531,48 euro), wat neerkomt op 4463,97 euro. Zijn pensioen is dan:
zonder ‘trap’ op 36 jaar | met ‘trap’ op 36 jaar | |
Bruto | 3323,64 euro | 3374,81 euro |
Sociale bijdrage (-3,55%) | -117,99 euro | -119,81 euro |
Begrafenisvergoeding (-0,5%) | -16,62 euro | -16,87 euro |
Bruto belastbaar | 3189,03 euro | 3238,13 euro |
Bedrijfsvoorheffing | -969,26 euro | -993,94 euro |
Netto | 2219,77 euro | 2244,19 euro |
Die extra ‘trap’ levert – in dit voorbeeld – ongeveer 15 euro extra pensioen op.
In de voorbeelden hierboven hebben we geen rekening gehouden met de Bijzondere Bijdrage aan de Sociale Zekerheid (maximaal 2 procent).
Nancy Libert algemeen secretaris Wil je de auteur contacteren? Stuur haar dan een e-mail. |