In mei lanceerden wij via onze nieuwsbrief en Facebook-pagina een enquête: ‘Uit eigen zak ?’. Wij vroegen aan onze leden en volgers hoeveel van hun eigen financiële middelen ze in de klas besteden. We peilden dus niet naar hun uitgaven voor hun werk thuis (computer, printer, literatuur, …). Onze bevraging beperkte zich niet tot één onderwijsniveau of onderwijsnet, we peilden naar de praktijken in het volledige onderwijsveld, van kleuter- tot hoger onderwijs, van het GO! tot de ‘kleine onderwijsverstrekkers’.
Op korte tijd hadden we respons van 1228 leden en Facebook-volgers. Het globale beeld oogt niet fraai. Slechts 1,9 procent van alle respondenten geeft niets uit voor gebruik in de klas, alle anderen tasten (diep) in hun portemonnee. 20 procent besteedt minder dan 100 euro per jaar, 38, 4 procent van 101 tot 250 euro, 24,3 procent van 251 tot 500 euro en 15,6 procent zelfs meer dan 500 euro.
Als je de doelen waarop je gecontroleerd wordt, wil bereiken, dan kan je niet anders! Je moet je speelwerkplekken verrijken, je wil de kinderen iets bijbrengen. Als je dat kwaliteitsvol wil doen, heb je geen andere keuze.
Drie onderwijsniveaus – kleuter-, lager en secundair onderwijs – waren goed vertegenwoordigd, uit de andere kwamen minder reacties. Het kleuteronderwijs was zelfs oververtegenwoordigd (31,2 procent in de responsen tgo. ± 15 procent in het volledige Nederlandstalig onderwijs), het secundair is ondervertegenwoordigd (31,6 tgo. ± 43 procent).
Ook bij de netten was de respons ongelijk. De grootste groep kwam uit het GO!, maar ook uit het gemeentelijk en stedelijk onderwijs en het katholiek vrij onderwijs kregen we veel antwoorden. Het provinciaal en niet-katholiek vrij onderwijs bleven wat achter.
Daarom beperken we ons tot het GO!, het gemeentelijk en stedelijk onderwijs en het katholiek vrij onderwijs. Uit grafiek 1 blijkt dat tussen deze drie netten weinig verschil is in het uitgavenpatroon.
Als we kijken naar de drie onderwijsniveaus waar we voldoende respons hebben gehad – kleuteronderwijs, lager onderwijs en secundair onderwijs – dan zien we wel een verschil. Uit grafiek 2 blijkt dat de grootste uitgaven gedaan worden door kleuteronderwijzers en de kleinste in het secundair onderwijs.
Als leerkracht praktijk breng je quasi wekelijks je eigen gereedschap mee naar school, gewoon omdat het niet voorhanden is. Regelmatig gaan er dingen stuk of verloren, maar dat is volgens de directie je eigen keuze. Momenteel schat ik mijn eigen gereedschap op school op een kleine 2500 euro.
Als we de respons bekijken volgens regio, anciënniteit of statutaire toestand – tijdelijk of vast benoemd – dan zien we geen verschillen. Ook als men vast benoemd is, blijft men dus in zijn portemonnee tasten voor het goed van de leerlingen…
De antwoorden volgens gemeente leren ons niet veel. Enkel vanuit groot Antwerpen hebben we vrij veel reacties ontvangen, namelijk 180. De antwoorden vanuit de steden Genk en Leuven wekken de indruk dat de nood daar hoog is, maar op grond van telkens 31 antwoorden mogen we niet van siginificante verschillen spreken. Om met het nodige voorbehoud toch een idee te geven: in Genk besteedt 29 procent van 251 tot 500 euro (globaal: 24,3 procent) en 22,6 procent meer dan 500 euro (globaal: 15,6 procent). In Leuven is dat 25,8 en 22,6 procent. Voor Brussel en Antwerpen – twee steden met de typische grootstedelijke problemen – wijken de antwoorden niet af van de globale cijfers.
De meeste respondenten tasten in hun eigen portemonnee omdat ze hun lessen leuker en effectiever willen maken (65 procent). 40 procent doet het omdat ze anders niet fatsoenlijk les kunnen geven. Een minderheid (16 procent) past zich aan de schoolcultuur aan: het hoort nu eenmaal zo, iedereen doet het.
Om extra uitdaging en vernieuwing te voorzien voor mijn kleuters koop ik dus gewoon veel zelf, hoewel ik weet dat ik dit beter niet zou doen. Als alleenstaande mama heb ik ook financiële verplichtingen tegenover mijn gezin. Toch doe ik het, omdat mijn job ook mijn hobby is en ik ervan geniet om mijn kleuters te zien ontdekken.
Een derde van de respondenten geeft aan dat het besteden van eigen middelen impact heeft op de gezinssituatie. In sommige gevallen is de partner is het er niet mee eens, in andere gevallen is het een belasting voor het gezinsbudget.
Tenslotte konden onze respondenten ook vrij toelichting of extra informatie geven. Uit de meer dan duizend reacties konden we enkele tendensen destilleren. Vaak betalen leerkrachten hun materiaal zelf omdat de procedures omslachtig en langdurig zijn. Het is dan efficiënter om zelf en op eigen kosten de aankopen te doen. Bepaalde besturen verplichten hun personeel bestellingen te doen bij leveranciers die (te) duur zijn en een ontoereikend aanbod hebben. In andere gevallen zijn de budgetten per leerling of per klas gewoon te laag en moet de leerkracht andermaal zelf en op eigen kosten gaan winkelen.
Sommige leerkrachten wijzen ook op het contrast tussen de eisen die aan hen gesteld worden – door de directie, vanuit de leerplannen, … – en de ontoereikende middelen die daartegenover staan. De kloof tussen die eisen en die ontoereikende middelen wordt dan maar op eigen kosten dichtgereden. Soms moet de leerkracht materiaal kopen voor leerlingen wier ouders het niet kunnen betalen. Ten slotte wijzen enkele leerkrachten erop dat de middelen die er wel zijn, op de verkeerde manier besteed worden, soms zelfs voor de luxe van de directies.
Het is allemaal heel duur als je van interim naar andere interim gaat, vooral als je weet dat de directie wel over meer dan het normale materiaal beschikt – iPhone, laptop, tablet – terwijl er goedkopere alternatieven zijn.
Het is in quasi alle sectoren ondenkbaar dat werknemers zelf een deel van hun materiaal moeten aankopen. In het onderwijs is dat blijkbaar normaal. In een van de citaten bij dit artikel lezen we zelfs dat een directeur meent dat je dat moet weten wanneer je met je opleiding begint. Deze toestand wijst enerzijds op het plichtsverzuim van de overheid (en in bepaald gevallen van de besturen en de directies), want zij moeten ervoor zorgen dat op de werkvloer voldoende middelen voorhanden zijn. Anderzijds toont dit aan dat leerkrachten het niet doen voor de vakanties, de vaste benoeming, de ‘voltijdse job van 24 lesuren’, … maar wel voor de kinderen die aan hen toevertrouwd zijn. Omdat ieder kind moet krijgen waarop het recht heeft, tasten leerkrachten (diep) in hun portemonnee.
In welke sector zien we dat nog? Het is tegelijkertijd hartverwarmend en intriest. Het toont ook aan dat de overheid tekortschiet. Zij moet de werkingsmiddelen dringend optrekken (en indexeren) en misschien wel controle voorzien, want zeg nu zelf, hebben de directeur en de besturen echt Apple-producten nodig terwijl men in de klas niet rondkomt, zoals een van de respondenten vertelt? Het gebeurt trouwens vaker dat werkingsmiddelen de klasvloer niet bereiken en op een intermediair niveau een minder geschikte bestemming vinden. Ten slotte mogen we niet vergeten dat werkingsmiddelen soms door de scholen aangewend worden om de gevolgen van de toenemende kinderarmoede op te vangen.
Als men de aantrekkelijkheid van het beroep wil verhogen, dan kan men misschien beginnen met het materiaal ter beschikking te stellen dat nodig is om kwaliteitsvol les te geven.
We zullen de resultaten van deze enquête voorleggen aan de minister en hopen dat zij er de gepaste conclusie uit trekt.
![]() |
Nancy Libert algemeen secretaris Wil je de auteur contacteren? Stuur haar dan een e-mail. |