In juli verscheen de nota ‘Indicatoren over het lerarentekort’. Hierin brengt het departement Onderwijs en Vorming op vraag van minister Demir de belangrijkste beschikbare indicatoren in kaart.
Men onderscheidt kwantitatieve en kwalitatieve indicatoren.
De kwantitatieve zijn:
- de spanningsindicator, nl. de verhouding tussen het aantal werkzoekenden en het aantal beschikbare vacatures;
- de niet-aangewende lestijden;
- de niet-ingevulde vervangingen t.o.v. de ingevulde vervangingen.
De kwalitatieve indicatoren zijn:
- het aantal vastbenoemde leraren met het vereist bekwaamheidsbewijs (klik hier voor uitleg) t.a.v. totale aantal vastbenoemden;
- het aantal tijdelijke leraren in een niet-vacante betrekking (klik hier voor uitleg) met ander bekwaamheidsbewijs t.a.v. totale aantal tijdelijke leraren in een niet-vacante betrekking;
- het aantal tijdelijke leraren in een vacante betrekking met ander bekwaamheidsbewijs t.a.v. totale aantal tijdelijke leraren in een vacante betrekking.
De spanningsindicator is in Vlaanderen voor alle beroepen tussen 2017 en 2025 sterk gedaald, wat betekent dat het steeds moeilijker wordt om voldoende personeel te vinden. Voor het lerarenberoep is de daling echter nog iets sterker. Voor leerkracht secundair onderwijs bijvoorbeeld is de spanningsratio in die periode gedaald van 9 naar 1.
De indicator ‘niet-aangewende lestijden’ betreft organieke betrekkingen die niet ingevuld raken en zegt veel over het structureel lerarentekort. Op 1 februari ging het in het basisonderwijs over 292 voltijdse betrekkingen, in het secundair onderwijs over 608. Het is mogelijk dat scholen om een of andere reden zelf beslissen een betrekking niet in te vullen, maar de onderzoekers menen – ons inziens terecht – dat dit eerder uitzonderlijk zal gebeuren.
De indicator ‘niet-ingevulde vervangingen’ betreft dienstonderbrekingen die recht geven op vervanging – afwezigheid wegens ziekte van meer dan tien dagen, zwangerschapsverlof, ouderschapsverlof… – maar waarvoor geen vervanger wordt aangesteld. Ook hier: de onderzoekers sluiten niet uit dat scholen om een of andere reden zelf beslissen geen vervanger aan te stellen, maar ze menen tevens dat dit eerder uitzonderlijk het geval zal zijn.
En nu de kwalitatieve indicatoren, de bekwaamheidsbewijzen.
Het onderzoekt toont aan dat het percentage leerkrachten met een vereist bekwaamheidsbewijs licht daalt in het gewoon lager en secundair onderwijs. In het secundair onderwijs daalt het met vier procentpunten, in het kleuter- en lager onderwijs met telkens twee procentpunten. De daling is in belangrijke mate toe te schijven aan de tijdelijke personeelsleden.
Er is ook een duidelijk aantoonbare stijging van het aandeel leraren met een ander bekwaamheidsbewijs. Dit laatste is een belangrijke indicator, want aanstellingen met een ander bekwaamheidsbewijs zijn in principe uitzonderingsmaatregelen die men neemt bij gebrek aan gekwalificeerd personeel. De stijging kan evenwel deels te verklaren zijn door de toename van het aantal zij-instromers die hun getuigschrift van pedagogische bekwaamheid nog moeten behalen en dus sowieso geen vereist of voldoende geacht bekwaamheidsbewijs kunnen hebben.
Wat vinden wij daarvan?
Wat wij al lang wisten staat nu zwart op wit op papier. Duizenden jobs in het onderwijs worden niet ingevuld met als gevolg grotere klassen, leerkrachten die overbelast zijn door de vervangingen en het overwerk, leerlingen die niet de nodige lessen krijgen, jongeren met specifieke noden die in de kou blijven staan, kinderen vinden geen school of zitten uren op de bus of de trein …
Hoe zou het toch komen dat de kwaliteit van ons onderwijs achteruitgaat?
Kwaliteit kan je alleen maar bekomen als elk kind een plaats vindt in een school en er een bekwame leerkracht voor de klas staat. Als men hier niet op inzet, dan kan je alle andere maatregelen omschrijven als “randanimatie”.
Het volledige rapport kan je hier terugvinden.
![]() |
Nancy Libert algemeen secretaris Wil je de auteur contacteren? Stuur haar dan een e-mail. |