Enkele weken geleden werden wij in de Kamer van Beroep met een netelige vraag geconfronteerd: is voor het opleggen van een tuchtmaatregel ten aanzien van de leraar levensbeschouwelijk onderricht de instemming van de instantie bevoegd voor dat levensbeschouwelijk vak altijd vereist?
Aanleiding
Een bestuursorgaan had een tuchtstraf uitgesproken tegen een leraar levensbeschouwelijk onderricht. De betrokken leraar tekende hiertegen administratief beroep aan.
De kamer van beroep vernietigde de opgelegde tuchtstraf op basis van een strikte toepassing van een artikel in het decreet rechtspositie. Dit artikel stelt dat een tuchtstraf ten aanzien van een leraar levensbeschouwelijk onderricht enkel kan worden opgelegd met de instemming van de instantie bevoegd voor dat levensbeschouwelijk en die was er in dit geval niet.
Ten gronde
Het schoolbestuur dat de tuchtmaatregel aanvankelijk had opgelegd, stelde bij de Raad van State een beroep tot nietigverklaring in tegen de beslissing van de kamer van beroep.
De Raad van State stelde alvorens tot de berechting van de hoofdzaak over te gaan aan het Grondwettelijk Hof de vraag of of artikel 61, §1, tweede lid/artikel 64 (1) van het DRP de artikelen 10 en 24, §4 van de Grondwet (2) schendt schendt. Voor het opleggen van een tuchtmaatregel ten aanzien van de leraar levensbeschouwelijk onderricht is immers de instemming van de bevoegde instantie vereist, terwijl zoiets niet geldt voor de andere personeelsleden. Bovendien wordt in het voormelde artikel 61, § 1, tweede lid/artikel 64 geen onderscheid gemaakt tussen inbreuken op de ambtsplichten die een rechtstreeks verband hebben met het levensbeschouwelijk vak en inbreuken die geen rechtstreeks verband hebben.
Met andere woorden, hebben de bevoegde instanties een absoluut vetorecht tegen een door een schoolbestuur voorgestelde tuchtstraf?
Het Grondwettelijk Hof stelt in haar arrest van 20 maart 2025 dat “wanneer de bevoegde instantie van de eredienst of van de niet-confessionele zedenleer haar instemming weigert met een door een bestuursorgaan voorgestelde tuchtstraf, beschikt het bestuursorgaan, in voorkomend geval de bevoegde kamer van beroep en de Raad van State derhalve over de mogelijkheid om na te gaan of die beslissing behoorlijk is gemotiveerd, niet is aangetast door willekeur en niet is genomen met een oogmerk dat vreemd is aan de uitoefening van de autonomie van de betrokken geloofsgemeenschap.”
Het Grondwettelijk Hof vindt dus niet dat de bevoegde instanties een absoluut vetorecht hebben. Het schoolbestuur hoeft een geweigerde instemming door de erkende instanties niet slaafs te volgen en heeft de bevoegdheid om na te gaan of die beslissing behoorlijk is gemotiveerd, niet is aangepast door willekeur en niet is genomen met een oogmerk vreemd aan de autonomie van de betrokken geloofsgemeenschap.
Enkel als aan die voorwaarden voldaan is, is er geen schending van het gelijkheidsbeginsel.
(1) DRP, artikel 61, § 1, tweede lid/artikel 64: Betreft het een leerkracht levensbeschouwelijk onderricht, dan kan de tuchtstraf enkel worden opgelegd op voorstel of met instemming van de bevoegde instantie van de betrokken godsdienst of de niet-confessionele zedenleer.
(2) Grondwet, artikelen 10 en 24, § 4:
Artikel 10. (…) De Belgen zijn gelijk voor de wet; zij alleen zijn tot de burgerlijke en militaire bedieningen benoembaar, behoudens de uitzonderingen die voor bijzondere gevallen door een wet kunnen worden gesteld.
Artikel 24, §4: Alle leerlingen of studenten, ouders, personeelsleden en onderwijsinstellingen zijn gelijk voor de wet of het decreet. De wet en het decreet houden rekening met objectieve verschillen, waaronder de eigen karakteristieken van iedere inrichtende macht, die een aangepaste behandeling verantwoorden.
![]() |
Ann De Maeyer stafmedewerker personeelsstatuut en vorming Wil je de auteur contacteren? Stuur haar dan een e-mail. |